In november 2017 werd door de VPRO de documentaire: ‘Alicia’ uitgezonden. In deze indringende documentaire wacht Alicia al zeven jaar in kindertehuizen op een pleeggezin of gezinshuis. De documentairemaker Maasja Ooms en de producent van de film Willemijn Cerutti organiseren 10 dialoogavonden om over de film te praten en met elkaar na te denken over hoe het anders kan.
In dat kader is deze column geschreven en op een van die avonden uitgesproken. De column belicht slechts een scene uit de indrukwekkende documentaire waar nog veel meer over te zeggen valt.
De film houdt de kijker een spiegel voor die je aangrijpt en die oproept om de jeugdzorg radicaal te veranderen. Als we immers als samenleving vinden dat ouders onvoldoende goed voor hun kinderen zorgen en we vinden dat we dat van ze over moeten nemen, dan moeten we beseffen dat we de verantwoordelijkheid op ons nemen om zelf als een vader of moeder voor dit kind te zijn en ook werkelijk waar te maken dat het kind beter af is in de jeugdzorg dan bij zijn of haar ouders. In plaats van dat jeugdzorg zelf een bron wordt die leed toevoegt aan dit meisje die het al zo voor haar kiezen heeft gekregen.
Soms als er een vriend komt eten wil ik me wel eens uitsloven. Ik kies een mooi recept, koop goede ingrediënten, maar uiteindelijk brouw ik toch een niet te eten gerecht. Toen ik de documentaire over Alicia bekeek zag ik ook zoiets: alle losse professionals zie je op zich liefdevol met Alicia omgaan en toch is het een geheel waar je ernstig buikpijn van krijgt.
Hoe kan dat toch? Eén scène wil ik er graag uitlichten. Alicia is buiten aan het voetballen. Ze moet binnenkomen voor een gesprek, met het raampje dicht. Je ziet Alicia verbaasd kijken: met dit weer het raam dicht? Wij, professionals snappen het natuurlijk wel. Wij borgen hier de privacy van Alicia. Het is een eerste blik op de logica van de professional en van het systeem. Het gesprek begint.
Een voor Alicia wildvreemde mevrouw gaat haar trajectplan schrijven. “Een plan waarin we gaan beschrijven wat jouw doelen zijn en waar we naar toe gaan werken.” Vanzelfsprekendheden in de professionele wereld. Je ziet Alicia denken: “Daar gaan we weer, wat een onzin”. Maar ze doet haar best. Als haar begeleidster vraagt: “Wat wil jij hier leren?” antwoordt ze precies wat de professionals willen horen: “Voor mijzelf leren kiezen, niet meer weglopen en zelfstandigheid.” Alicia praat braaf in de taal en de logica van de professionals, het kan zo, hup het trajectplan in. Op de vraag waar Alicia zelfstandig in wil worden, heeft ze geen antwoord, dat weet ze niet…
Voor goede zorg is het heel belangrijk dat jij je als cliënt of jongere mag laten zien in je eigen taal, met je eigen logica en context, met je eigen manier van naar de wereld kijken. En dat de professional bereid is om dat tot zich door te laten dringen en te vermengen met zijn eigen logica. In dit gesprek aan tafel zien we dat Alicia alleen in de taal van hulpverleners gehoord wordt. Wat haar werkelijke verlangen is, mag niet echt op tafel komen. Met haar – op een klein papiertje geschreven – vraag “Of we ernaartoe kunnen werken dat ik soms een dag of een weekend naar mama kan”, komt Alicia tegemoet aan de wereld van de professionals. Ze adopteert de taal en de tussenstapjes die ze intussen zo goed kent van al die jaren hulpverlening. Het antwoord komt snel en ferm van de gezinsvoogd: “Nee, dat is niet goed. Dat is niet voor jou de beste plek.” De professionals bedoelen het allemaal vast goed: het is belangrijk om duidelijkheid te geven en geen valse beloftes te doen. Het is een keurig gesprek tot nu toe, maar wat over het hoofd gezien wordt is dat Alicia met het papiertje ook haar grote verlangen opeet: het enige dat zij wil, is bij haar mama zijn. En wie wil dat nou niet, als kind?
Doordat de camera zo dichtbij mag komen zien we hier iets in beeld komen wat we institutionele logica zijn gaan noemen. Zo schrijf je trajectplannen, zo stel je doelen op, zo geef je grenzen aan. Het grote probleem is wel dat, als de professionele werkwijze alles bepaalt wat hier gaat gebeuren, je de ander er volkomen uit drukt. Dan krijg je jongeren die afhaken, die weglopen, die niks meer willen. Het is daarom van belang te begrijpen dat deze ontmoeting tussen hulpgever en hulpontvanger eigenlijk gaat over macht. En dat het hier gaat om de vraag: wiens logica telt? Als de logica van de één heel erg dominant is, kan de ander zich niet laten zien en blijft wat er voor de ander werkelijk toe doet uit beeld.
En dan krijg je zo’n gesprek als aan die tafel. Iets wat aanvankelijk lijkt op een prima gesprek, maar waar alleen bepaalde dingen tellen: alleen als je je op een bepaalde manier laat zien, je op een bepaalde manier leert gedragen, je in bepaalde zinnen praat, je aan bepaalde regels gaat houden, dan doet het ertoe. We zien hier de met mooie woorden versluierde macht van de institutionele logica. Alicia beweegt zich figuurlijk helemaal naar haar hulpverleners toe. En als ze iets durft te tonen van haar grote verlangen ontmoet ze niet een hulpverlener die ook iets van zichzelf laat zien, maar een functionaris die zich aan veiligheidsregels houdt.
En dus gaat Alicia ook uit de relatie. Ze wordt in die positie geduwd door hoe de professionals doen. Je ziet Alicia bijna denken: Als dit het antwoord is, op mijn inspanningen om zo naar jullie toe te bewegen, op mijn voorzichtige en in jullie taal verwoordde verzoek, tja dan kun je het krijgen ook. En dat gebeurt. En dus trekt Alicia ook de kaart van de macht: “Als het er zo voor staat: dan ga ik weglopen, en het jullie moeilijk maken. En een mes in mijn hoofd steken.”
En dan komt macht tegenover macht te staan: ‘Als jij dat gaat doen, dan moeten we je weer beter in de gaten gaan houden”. En zo verwordt, wat eigenlijk een erkenning van onmacht en verdriet had moeten en kunnen zijn van de professionals, een bevestiging dat haar moeder niet deugt en dat Alicia moet veranderen. Hier lag een kans om het kind erkenning te geven voor de tragiek die haar treft. Voor haar onmachtige moeder, die onvoldoende in staat blijkt de herhaling van haar eigen jeugd te voorkomen. En de kans om te erkennen dat de hulpverlening zelf ook onmachtig is en niet tegemoet kan komen aan wat Alicia nodig heeft. Als je die erkenning durft te geven, dan maak je ruimte voor het grote leed dat Alicia treft. Dit durven benoemen, samen durven treuren en leren accepteren dat de wereld niet zo maakbaar is en dat haar leven zo anders loopt dan ze zou willen, en zo anders dan van andere kinderen. Die erkenning, dat zou hier het antwoord moeten zijn.
En dan is er nog geen oplossing, maar we weten allemaal dat erkend, gezien en begrepen worden op zich al helend is. En dat waar je werkelijk in beeld mag komen, als cliënt én als professional, dat dáár pas het echte zoeken kan beginnen. Dat vraagt van de professional de moed om die enorme pijn en tragiek toe te laten: durf je dat aan, kun je daarbij blijven met haar, kun je samen verdrietig zijn? Dat is helend, dat is verwerking, dat is een stapje in de richting van een leven vormgeven voorbij de boosheid en de pijn die je helemaal vastzet.
Daar moeten we dan met elkaar wel ruimte voor maken. Blijf je steken als professional en als zorginstelling in een maakbaarheidsideaal waarbij jij met een trajectplan dit meisje gaat fixen, of ben je moedig en durf je persoonlijk tot je door te laten dringen hoe eenzaam zo’n meisje is? Ben je moedig genoeg om die kloterige taal van de trajectplannen te laten. En naar buiten toe te verantwoorden dat er eerst iets heel anders moet gebeuren? Goede zorg is dus ook politieke zorg. Het gaat immers altijd ook over hoe we met elkaar willen samenleven en hoe we omkijken naar onze meest kwetsbaren, daarin heeft iedereen keuzes te maken. De samenleving vormen we met elkaar. Zorg begeeft zich daarmee dus ook op het politieke vlak en dat vraagt om moedig spreken. Durven wij ook moedig te zijn? Zodat niet net als tussen de muren van het kamertje waar Alicia’s verlangen in de kiem wordt gesmoord en opgegeten, het verlangen van ons om het anders te doen in deze ruimte eindigt?